e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koninksem

Overzicht

Gevonden: 1465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardestalzolder hooistal: [hooistal] (Koninksem) De zolder boven de paardestal, soms vanuit de schuur te bereiken. Meestal werd er hooi in bewaard; soms sliep de knecht er. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "koestalzolder" (3.4.1). [N 5A, 73a; monogr.] I-6
paardetuig paardsgetuig: pi̯ats˲gǝtø̜y.x (Koninksem) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
pacht, vruchtgebruik pacht: pɛ̄i̯x (Koninksem), tuis: tǫu̯s (Koninksem) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
paddestoel (alg.) champignon: eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  scampeͅl’on (Koninksem), šampiljon (Koninksem) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
pak slaag pak slaag: ə pak slø͂ͅg (Koninksem) een pak slaag [ZND 06 (1924)] III-1-2
palmboompje palmboompje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  paamebümke (Koninksem), palmenstruik: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  paamestroek (Koninksem), palmenstruikje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  paamestrykska (Koninksem) palmboompje [ZND 15 (1930)] III-4-3
pand, bed pand: pāǝn (Koninksem  [(niet gebruikelijk)]  ) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
paren van de duiven paren: pō:rə (Koninksem) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
pastoor pastoor (<lat.): m  de pestòor (Koninksem), də pasto:ər (Koninksem) Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
peer, soorten peer: peir (Koninksem) [ZND 21 (1936)] I-7