e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koninksem

Overzicht

Gevonden: 1465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijp, rijmx rijm: ruim (Koninksem) rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boonstaak: baonstaok (Koninksem), boonstok: boonstouk (Koninksem), erwtrijs: ārtruis (Koninksem) [ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)] I-7
rijzadel rijzadel: rɛi̯.zǫ(i̯).lj (Koninksem) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen rijzen: ręi̯zǝ(n) (Koninksem) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: rimpels (Koninksem), voren: voeren (Koninksem) rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ringen ringen: reŋǝ (Koninksem) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen/randen afdoen: reͅŋ ōͅ.vdø.n (Koninksem) [Goossens 1b (1960)] I-7
rins rins: eine rinsche smaak (Koninksem) Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] III-2-3
riool rigole (fr.): rigoͅl (Koninksem) Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)] III-3-1
rode biet kroot: krōt (Koninksem) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5