e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalkoenen, krammen ijsschroeven: ē̜ǝ.ssxruvǝ (Kortessem), krammen: krá.mǝ (Kortessem) Uitsteeksels aan de onderzijde van hoefijzers. Men onderscheidt de aangesmede kalkoenen, die vast op beide uiteinden of takken van het hoefijzer gesmeed worden, en de schroefkalkoenen, die in het hoefijzer vastgedraaid of -geklemd kunnen worden. De woordtypes krammen en krampen worden in het onderzoeksgebied vooral gebruikt voor naar beneden omgebogen delen aan de uiteinden van de hoefijzertakken, die op deze wijze eveneens een uitsteeksel vormen. Kalkoenen worden toegepast om een paard meer houvast te geven bij het trekken van zware lasten, om slijtage van de achterkant van het hoefijzer tegen te gaan en, in de winter, om bij gladheid het wegglijden te verhinderen. In elk hoefijzer worden 3 of 4 kalkoenen aangebracht, meestal in combinatie met een metalen plaatje aan de voorzijde van het hoefijzer, de ɛstootɛ. Verwisselbare kalkoenen kunnen verschillende vormen hebben. Zo kent men in L 289 stompe, spitse, platte en beitelvormige kalkoenen en in Q 83 puntige, H-vormige en kruisvormige. Deze twee laatste werden hache (fr.) ((h)as) respectievelijk kruisje (krajska) genoemd. Zie ook afb. 235. Vgl. voor het woordtype stollen (L 159a, L 165, L 192a, L 213, Q 95) ook het Hgd. Stollen: "kalkoen(en) voor een hoefijzer".' [N 33, 368a; N 33, 368b; N 33, 370; JG 1a; JG1b; JG 1d; JG 2b; monogr.; N 33, 358 add.] II-11
kalm, bedaard koest: koesj (Kortessem) kalm III-1-4
kalven kalven: kalǝvǝ (Kortessem) Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.] I-11
kam kam: kamp (Kortessem), kamp - kem (Kortessem) kam [ZND B1 (1940sq)] || kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)] III-1-3
kameel kemel: kemel (Kortessem) Kameel. III-3-2
kamer kamer: kòmer (Kortessem) kamer III-2-1
kamerjas peignoir (fr.): peinwaar (Kortessem) kamerjas III-1-3
kamille (alg.) hemdsknoopje: Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)  hi:məskno:pkəs (Kortessem), karmille: kərmil (Kortessem), -  kərmil (Kortessem, ... ), geen onderscheid. Matricaria L. of Anthemis L.  kərmil (Kortessem), paardsoog: Roomse kamille (Anthemis nobilis L.) paarde ogen  pjatsaugə (Kortessem) kamille [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)] || roomse kamille [DC 50 (1975)] || stinkende kamille [DC 50 (1975)] III-4-3
kamizool kamizool (<fr.): kammezol (Kortessem) kamizool: ondervestje zonder mouwen III-1-3
kammen houten tanden: hōtǝ tān (Kortessem), kammen: kəmə (Kortessem), kɛm (Kortessem  [(id)]  ), tanden: tān (Kortessem  [(id)]  ) De tanden van het aswiel in wind- en watermolen. De tanden van het aswiel zijn in het algemeen vervaardigd van een harde of taaie houtsoort. Verscheidene zegslieden vermelden dan ook het gebruik van beukehout. In de meeste watermolens was het (houten) rondsel aan het uiteinde van het staakijzer meestal vervangen door een (metalen) kamwiel. De benamingen voor de tanden van dit kamwiel zijn eveneens hieronder opgenomen. Zie ook het lemma ɛstavenɛ.' [N O, 11l; Vds 91; Vds 92; Jan 101; Coe 80; Coe 83; Grof 106; A 42A, 12] || kammen [ZND 27 (1938)] II-3, III-1-3