34213 |
koeherder |
koeherd:
kuju̯ǫ.t (Q074p Kortessem),
vatsji:
vatši (Q074p Kortessem)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34646 |
koets |
koets:
kuts (Q074p Kortessem)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (Q074p Kortessem)
|
koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kǫu̯hyǝt (Q074p Kortessem),
kǭu̯høǝt (Q074p Kortessem),
vatsji:
vatši (Q074p Kortessem)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
caf:
kafei (Q074p Kortessem),
kaffei (Q074p Kortessem),
schrijver is niet zeker
žat kaffe (Q074p Kortessem),
koffie:
koofeͅj (Q074p Kortessem)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || kopje koffie [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
dras:
draas (Q074p Kortessem)
|
koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
26465 |
kogellager |
kogel:
(mv)
kø̄gǝl (Q074p Kortessem)
|
Ondersteuning van het staakijzer in de vorm van een bus met stalen kogels. Het kogellager vormt op veel plaatsen de vervanger van de oudere steenbus. [Vds 128; Coe 116; Grof 138]
II-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kōēwkə (Q074p Kortessem)
|
koken [RND]
III-2-3
|
26382 |
kolk |
kolk:
kǫlǝk (Q074p Kortessem)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kolenel (Q074p Kortessem),
ne kolonél (Q074p Kortessem)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|