18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaadvuur (Q074p Kortessem)
|
koudvuur
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koois (Q074p Kortessem),
kōͅs (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
ku.s (Q074p Kortessem),
NB reddel -: ladder in kous.
kò`s (Q074p Kortessem)
|
kous || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, kousen (mv.) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousband:
kōͅsbant (Q074p Kortessem),
kousenbindel:
ss. sub bùingel.
kössenbùingel (Q074p Kortessem)
|
#NAME? || kousenband [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (Q074p Kortessem)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
col (fr.):
b.v. himme zonder col.
kol (Q074p Kortessem)
|
boord
III-1-3
|
17562 |
kraakbeen |
knots:
knoͅts (Q074p Kortessem)
|
kraakbeen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
parels:
pjalə (Q074p Kortessem)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
keingerbèd (Q074p Kortessem)
|
kraambed
III-2-2
|
20146 |
kraamverzorgster |
wijzevrouw:
wejzəvrouw (Q074p Kortessem)
|
Moderne, niet gediplomeerde verpleegster; benaming voor de vrouw die gedurende een aantal dagen na de bevalling moeder en kind verzorgd? [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭǝ.n (Q074p Kortessem)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|