33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
fornuis:
fø̜rnē̜ ̞s (Q074p Kortessem),
fǝrnē̜ ̞s (Q074p Kortessem),
fǝrnē̜ ̞ǝs (Q074p Kortessem),
potstoof:
pǫtstu(u̯)f (Q074p Kortessem)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
18147 |
lam |
lam:
lamp (Q074p Kortessem),
loòm (Q074p Kortessem),
lā.mp (Q074p Kortessem),
lammetje:
lɛmkǝ (Q074p Kortessem),
lɛmǝkǝ (Q074p Kortessem),
schaapje:
sxøpkǝ (Q074p Kortessem)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lámǝ (Q074p Kortessem)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
wīk (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
grond:
gront (Q074p Kortessem),
labeur:
labyǝr (Q074p Kortessem),
land:
lant (Q074p Kortessem)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
landje kappen:
Sub kappe: Het mes of de kniep werd beurtelings in n stuk grond geworpen van n paar vierkante meter, de snijlijn van het mes werd over heel het perceel doorgetrokken en de tegenpartij mocht n deel kiezen: wie als eerste zonder land was, had verloren (wanneer hij er zijn voet niet meer in kon plaatsen).
lêndsje kappe (Q074p Kortessem),
Twee jongens verdelen n afgetekend stuk grond van ongeveer 1 vierkante meter middendoor en werpen beurtelings met een dolkmes terwijl zij mete minstens één voet op hun grond moeten staan. De snede van het mes wordt doorgetrokken, zodat het veld in twee verdeeld wordt. Waa e stùk kis dje?: De eigenaar van het stuk waarin het mes gegooid is mag kiezen welk stuk hij wenst te behouden, het andere stuk wordt bij dit van de messenwerper gevoegd. Zo volgen de beurten elkaar op tot een van de spelers niet meer met de voet in zijn perceel kan staan en verloren heeft.
lêndsje kappe (Q074p Kortessem)
|
Land kappen. || Landje snijden (jongensspel).
III-3-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q074p Kortessem)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
en laŋ brok (Q074p Kortessem),
lan(g) broek (Q074p Kortessem),
laŋ bruk (Q074p Kortessem),
ən laŋ bruk (Q074p Kortessem)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lan noës (Q074p Kortessem),
lang naus (Q074p Kortessem)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21977 |
langeafstandsvlucht |
fondvlucht:
fond vleugt (Q074p Kortessem)
|
lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|