e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage kachel voor de ketel met was of veevoer fornuis: fø̜rnē̜ ̞s (Kortessem), fǝrnē̜ ̞s (Kortessem), fǝrnē̜ ̞ǝs (Kortessem), potstoof: pǫtstu(u̯)f (Kortessem) De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.] I-6
lam lam: lamp (Kortessem), loòm (Kortessem), lā.mp (Kortessem), lammetje: lɛmkǝ (Kortessem), lɛmǝkǝ (Kortessem), schaapje: sxøpkǝ (Kortessem) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam I-12, III-1-2
lammeren lammen: lámǝ (Kortessem) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lampenpit wiek: wīk (Kortessem, ... ) De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] III-2-1
landerijen grond: gront (Kortessem), labeur: labyǝr (Kortessem), land: lant (Kortessem) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landjeveroveren landje kappen: Sub kappe: Het mes of de kniep werd beurtelings in n stuk grond geworpen van n paar vierkante meter, de snijlijn van het mes werd over heel het perceel doorgetrokken en de tegenpartij mocht n deel kiezen: wie als eerste zonder land was, had verloren (wanneer hij er zijn voet niet meer in kon plaatsen).  lêndsje kappe (Kortessem), Twee jongens verdelen n afgetekend stuk grond van ongeveer 1 vierkante meter middendoor en werpen beurtelings met een dolkmes terwijl zij mete minstens één voet op hun grond moeten staan. De snede van het mes wordt doorgetrokken, zodat het veld in twee verdeeld wordt. Waa e stùk kis dje?: De eigenaar van het stuk waarin het mes gegooid is mag kiezen welk stuk hij wenst te behouden, het andere stuk wordt bij dit van de messenwerper gevoegd. Zo volgen de beurten elkaar op tot een van de spelers niet meer met de voet in zijn perceel kan staan en verloren heeft.  lêndsje kappe (Kortessem) Land kappen. || Landje snijden (jongensspel). III-3-2
landrol wel: wɛl (Kortessem) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lange broek lange broek: en laŋ brok (Kortessem), lan(g) broek (Kortessem), laŋ bruk (Kortessem), ən laŋ bruk (Kortessem) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
lange neus lange neus: lan noës (Kortessem), lang naus (Kortessem) een lange neus [ZND 39 (1942)] III-1-1
langeafstandsvlucht fondvlucht: fond vleugt (Kortessem) lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)] III-3-2