e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

Gevonden: 2675
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beenderen op het kerkhof been (mv.): znd 21, 009c  bein (Kortessem), bén (Kortessem), knook/knoken (ev./mv.?): znd 21, 009c  knèùk (Kortessem) beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)] III-2-2
beet, hap hang: haŋ (Kortessem) een mondvol (afbijten, b.v. van een appel) [ZND B1 (1940sq)] III-2-3
beetje, een weinig klats: (meervoud: klatse; verkleinwoord: kletske). Vb. gót bè déë klats grêën nö de meule (ga met die hoeveelheid graan naar de molen).  klats (Kortessem) geringe hoeveelheid III-4-4
beginvoor, -voren aanscheut: ǭǝ.nsxyø̜.t (Kortessem) Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b] I-1
begrafenis begrafenis: bəgraofənis (Kortessem) begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)] III-2-2
begrip, besef verstand: vərsta͂nt (Kortessem) benul, begrip (hij heeft er geen - van) [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
beitel beitel: bētǝl (Kortessem) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12
bekeuren tussennemen: tusschen nemen (Kortessem) beboeten [ZND 36 (1941)] III-3-1
bel bel: bɛ̄l (Kortessem) De bel die de molenaar waarschuwt wanneer het kaar bijna leeg is. Deze bel klingelt telkens als de speelman tegen een blokje slaat, dat door een koord met de bel verbonden is. Onder het malen is dit blokje omhoog gespannen, zodat de speelman het niet kan raken. Het blokje is verbonden met een plankje dat in het kaar ligt en door het gewicht van het graan onder gehouden wordt. Als het graan vermindert, komt het plankje omhoog waardoor het blokje niet meer omhoog gespannen blijft maar neerkomt, zodat de speelman ertegen slaat (Groffils, pag 145 en 146). Op sommige plaatsen, zoals bij de oude molens in Q 88, Q 95 en Q 188, had men geen bel en moest de molenaar steeds goed op de graanhoeveelheid in het kaar letten (Coenen, pag. 123). [N O, 21b; Vds 155; Jan 161; Coe 145; Grof 170] II-3
beloken pasen beloken pasen: beloəkə poͅsə (Kortessem) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] III-3-3