33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
pāx (Q074p Kortessem),
tocht:
tǫu̯x (Q074p Kortessem),
tuis:
tǫu̯s (Q074p Kortessem)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
pad:
pat (Q074p Kortessem)
|
pad [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəljoͅu̯ŋ (Q074p Kortessem),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
champiljong (Q074p Kortessem),
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
šampəljoͅŋ (Q074p Kortessem),
duivelskaas:
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
duvelskjëze (Q074p Kortessem),
duvəldkiəs (Q074p Kortessem),
soort
dy:vəlski.i̯s (Q074p Kortessem)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kestum (Q074p Kortessem),
tenue (fr.):
tenuj (Q074p Kortessem)
|
kostuum || pak (dienstpak)
III-1-3
|
26343 |
palen |
palen:
pōǝlǝ (Q074p Kortessem)
|
In de bedding van de beek geslagen palen die het fundament vormen voor de vloer. Zie ook afb. 67. [Vds 28; Jan 27; Grof 31]
II-3
|
24489 |
palmboompje |
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbeumke (Q074p Kortessem)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pān (Q074p Kortessem
[(tien voren)]
),
perk:
pɛ.rǝk (Q074p Kortessem
[(tweemaal een pand)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
18295 |
pantoffel |
moffel:
moeffel (Q074p Kortessem),
slof:
ene sloef (Q074p Kortessem),
sloef (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem,
Q074p Kortessem)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
21954 |
pap (kropmelk) |
pap:
pap (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet verder: de pap of kropmelk waarmee de jongen eerst gevoed worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ene paraplu (Q074p Kortessem),
parrepluj (Q074p Kortessem)
|
paraplu [ZND 40 (1942)] || regenscherm
III-1-3
|