e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijn ijzer: ęǝzǝr (Kortessem) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijnholte holletje: hojløǝkǝ (Kortessem) De uitholling aan de onderzijde van de (tweetaks)rijn waarin (bij balanceerwerk) de punt in de kop van het staakijzer past. [Vds 141; Grof 123] II-3
rijp rijp: reep\\ pÔ´-ir  reep (Kortessem) rijp [RND] III-2-3
rijp, rijmx ijzel: ɛ̄.zəl (Kortessem), rijm: reͅəm (Kortessem), rijp: Vb. de keuize zèn rijp en da wete de bleuin oek (de kersen zijn rijp en dat weten de merels ook).  rijp (Kortessem) rijm, rijp [ZND B2 (1940sq)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boonstaak: boenstoôk (Kortessem), bunstaak (Kortessem), boonstok: bunstok (Kortessem), erwtenrijs: êrterèis (Kortessem), ɛrtəreͅi̯əs (Kortessem) [ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] I-7
rijzadel rijzadel: rē̜ǝ.zǭǝl (Kortessem) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen rijzen: ręi̯zǝ(n) (Kortessem), uitruizelen: ǫǝtrø̜zǝlǝ (Kortessem), uitvallen: ǭǝ.t˱valǝ (Kortessem) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: reimpəl (Kortessem) een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
ring ring: reink (Kortessem) ring III-1-3
ringen ringen: ręŋǝ (Kortessem), vingeren: veŋǝrǝ (Kortessem) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12