20446 |
rouwsluier |
voile:
op de begrafenis
vwa’l (Q074p Kortessem)
|
rouwsluier (vrouw)
III-2-2
|
17767 |
rug |
rug:
rø̜x (Q074p Kortessem)
|
Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜x (Q074p Kortessem)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
rùkstrank (Q074p Kortessem),
rugstuk:
rùkstùk (Q074p Kortessem)
|
ruggegraat || ruggengraat
III-1-1
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜krī.m (Q074p Kortessem)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21094 |
rugstuk |
rugstaak:
rugstukken
roͅxstoͅkə (Q074p Kortessem)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
rezelle (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rieke (Q074p Kortessem),
rikə (Q074p Kortessem),
rukke (Q074p Kortessem),
rykə (Q074p Kortessem)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.
maŋələ (Q074p Kortessem)
|
Mangelen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜̄i̯n (Q074p Kortessem)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|