18857 |
troosten; troost |
troost:
tró’s (Q074p Kortessem)
|
troost
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
koppel:
koebbel (Q074p Kortessem),
ku.bəl (Q074p Kortessem)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboek:
trôuwbóek (Q074p Kortessem)
|
trouwboekje
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trôuwe (Q074p Kortessem)
|
trouwen
III-2-2
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
trouwkostuum:
trôuwkestum (Q074p Kortessem)
|
trouwkostuum
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trôewreink (Q074p Kortessem)
|
trouwring
III-2-2
|
18169 |
trui |
vareuse (fr.):
syn. Golf, pul, wômes.
varuis, veruis (Q074p Kortessem),
wambuis:
wômes (Q074p Kortessem)
|
pull-over: trui, meestal met lange mouwen, die over het hoofd aangetrokken wordt || trui: trui met lange mouwen die over het hoofd aangetrokken wordt, soms ook met knoopjes
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
tering:
teëring (Q074p Kortessem)
|
tering, tuberculose [tbc]
III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tø̜̄rǝn (Q074p Kortessem)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuierhout:
tø̄rhǭt (Q074p Kortessem),
tuierpag:
tø̜̄rpax (Q074p Kortessem)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|