25500 |
broodoven |
oven:
huwvǝ (Q074p Kortessem),
hūovǝ (Q074p Kortessem)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
broǝ (Q074p Kortessem),
brǫwǝ (Q074p Kortessem)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brōwǝr (Q074p Kortessem)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
25659 |
brouwerij |
brouwerij:
brouwerij (Q074p Kortessem),
brǭwǝręj (Q074p Kortessem),
panhuis:
pǫnǝs (Q074p Kortessem)
|
De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
breug (Q074p Kortessem),
brøͅk (Q074p Kortessem),
brəg (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
brəX (Q074p Kortessem),
sluisbrug:
slǫws˱brø̜x (Q074p Kortessem)
|
brug [RND] || Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68] || een houten brug [ZND 22 (1936)]
II-3, III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
1a-m; 22, 29a;
browt (Q074p Kortessem),
brôot (Q074p Kortessem)
|
bruid [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
1a-m; 22, 29a;
brodəgom (Q074p Kortessem)
|
bruidegom [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
breutjes (Q074p Kortessem),
brədjəs (Q074p Kortessem),
uitspreken als brötsjes
brötjəs (Q074p Kortessem),
engeltje:
ən eͅjŋəlkə (Q074p Kortessem)
|
Een maagdeken ( in de processie). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
bróulof (Q074p Kortessem),
1a-m; 22, 29b;
bròlof (Q074p Kortessem),
brəlòf (Q074p Kortessem)
|
bruiloft [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (Q074p Kortessem)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|