19116 |
chic |
chic (fr.):
sjik (Q074p Kortessem)
|
mooi
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
sjikkerij (Q074p Kortessem)
|
I-7
|
22686 |
circus |
cirque (fr.):
sirk (Q074p Kortessem)
|
Circus.
III-3-2
|
21957 |
coccidiose |
coccidiose:
Coccidiose (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Coccidiose: een ziekte in de darmen, vooral bij jongen, met als symptomen: diarree, grote dorst en steeds dunnere uitwerpselen. Er kunnen blijvende letsels zoals een krom borstbeen van overblijven. Ook volwas [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22964 |
concert add. |
nieuwjaarsconcert:
Sub nôujoùr.
nôujoùrskonsêr (Q074p Kortessem)
|
Nieuwjaarsconcert.
III-3-2
|
22005 |
constateren |
constateren:
constateren (Q074p Kortessem)
|
het neerdrukken van een knop of hendel om de tijd op te tekenen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21996 |
convoyeur |
losser:
losser (Q074p Kortessem)
|
de persoon die de duiven begeleidt naar de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32810 |
cultivator, extirpator |
rus:
røs (Q074p Kortessem)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
daps:
daps (Q074p Kortessem),
paardshorzel:
pjatswoͅsəl (Q074p Kortessem)
|
daas [ZND B2 (1940sq)] || insect I [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
33095 |
dak van de mijt |
dak:
tǭ.k (Q074p Kortessem)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|