33168 |
aardappelschil |
schil:
sxęl (Q074p Kortessem)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
struik:
strǫu.k (Q074p Kortessem)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
ōͅbīər (Q074p Kortessem),
aardbei:
abijer (Q074p Kortessem),
aardsbeer:
jāsbēr (Q074p Kortessem)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
18905 |
aarden |
aarden:
op ¯n appartement zeu ich ni koennen ôde: op ¯n appartement zou ik mij niet thuisvoelen
ôde (Q074p Kortessem),
gewennen:
gewènne (Q074p Kortessem),
wennen:
wènne (Q074p Kortessem)
|
aarden || gewennen || wennen
III-1-4
|
23037 |
aarden knikker |
krutten maai:
Mooie geknede lemen bolletjes werden in de broodoven gelegd om te bakken.
kroette meë (Q074p Kortessem)
|
Knikker: Gebakken aarden knikkers.
III-3-2
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
jādǝ pǫt (Q074p Kortessem),
kroeg:
krux (Q074p Kortessem)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
aarsdarm:
ò`sderm (Q074p Kortessem),
kont:
kǭ.nt (Q074p Kortessem)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars
I-9, III-1-1
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
eujs (Q074p Kortessem),
hatten oaws (Q074p Kortessem),
hätəm oəs (Q074p Kortessem),
klaovərən òis (Q074p Kortessem),
er stond yes
ūūəs (Q074p Kortessem),
Troefoùs zonder trek spele: Troefaas haalt geen slag (kan natuurlijk niet).
oùs (Q074p Kortessem)
|
Aas. || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: klaveren aas (kaartspel). [ZND B2 (1940sq)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
verdoold:
džə vərdojlt ug (Q074p Kortessem),
sje verdold oech (Q074p Kortessem),
ook materiaal znd 19a,6
džə vərdoͅjlt ug (Q074p Kortessem),
sje verdold oech (Q074p Kortessem)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
chaoə gɛn ḁtərdejnkə (Q074p Kortessem),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
atərdeͅjnkə (Q074p Kortessem)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|