24407 |
dekken |
rijden:
ręi̯ǝ (Q074p Kortessem),
springen:
spręŋǝ (Q074p Kortessem),
sprɛŋǝ (Q074p Kortessem)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksəl (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem,
Q074p Kortessem),
deͅksəl (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
däksəl (Q074p Kortessem)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (Q074p Kortessem)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (Q074p Kortessem)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ̄.mpǝx (Q074p Kortessem)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
vlieglijn:
vlieglijn (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19048 |
denken |
denken:
deinke (Q074p Kortessem)
|
denken
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenolle (Q074p Kortessem),
lex. var. naar +/- -d
deͅnənoͅjlə (Q074p Kortessem),
dennenspelden:
deͅnnəspeͅllə (Q074p Kortessem)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
19117 |
deugen |
deugen:
douge (Q074p Kortessem)
|
deugen
III-1-4
|
19167 |
deugniet |
astranterik:
stranterik (Q074p Kortessem),
deugeniet:
deugeniet (Q074p Kortessem),
dùggeniet (Q074p Kortessem),
ook materiaal znd 23,4
deugeniet (Q074p Kortessem),
dø̄gənijt (Q074p Kortessem),
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
døgnit (Q074p Kortessem),
ondeugd:
¯n ondeug: iemand die niet deugt
ondeug (Q074p Kortessem),
vaurien (fr.):
vaoring (Q074p Kortessem),
zwikzwak:
zwikzwak (Q074p Kortessem)
|
deugeniet || deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || ondeugd
III-1-4
|