19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (Q074p Kortessem)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21911 |
een jong pas uit het ei |
kwakjong:
kwak jonk (Q074p Kortessem)
|
een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23166 |
een kaart uitspelen |
uithogen:
Wéë moet óuthouge?
óuthouge (Q074p Kortessem),
uitkomen:
Wéë moet óutkome?: Wie is aan de beurt om uit te spelen?
óutkome (Q074p Kortessem),
uitspelen:
t Is aon oech vör óut te spele: Het is uw beurt om de eerste kaart uit te spelen.
óutspele (Q074p Kortessem)
|
De eerste kaart uitspelen. || Uitkomen: uitspelen. || Uitspelen.
III-3-2
|
21969 |
een klein plankje als zitplaats voor de duif |
zitplank:
zitplenk (Q074p Kortessem)
|
een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǫn (Q074p Kortessem),
bǝslǫň (Q074p Kortessem)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
afranselen:
vervaarlek aofgeranseld (Q074p Kortessem)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
een pen gooien:
en pen gegooid (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten aftrekken:
zich laewten aftrekken bède portretteman (Q074p Kortessem)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
22357 |
een priktol bovenhands uitwerpen |
kappen:
Bè den dop, goed opgedrêëd bè de peis, kappe op nen andere déë aon t drêën is vuor m te klieve of óut t speel te houge: Met n tol die goed opgedraaid is met n speciale koord, slaan naar n draaiende tol om deze te splijten of uit het veld te slaan (jongensspel: doppe).
kappe (Q074p Kortessem)
|
Slaan, hakken.
III-3-2
|
32592 |
een riek mest |
flok/vlok (mest):
flǫk (Q074p Kortessem
[(mv flø̜k)]
)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|