e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

Gevonden: 2675
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehucht gehucht: gehuich (Kortessem), gehyiX (Kortessem), gəhö:X (Kortessem) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
gehurkt zitten op de hukken zitten: ob ə hōkə zeitə (Kortessem) hurken: op zijn hurken (gaan) zitten [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
geit geit: gēi̯ǝ.t (Kortessem), gēt (Kortessem), met: mɛt (Kortessem) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
gek zot: mein dje da ¯ch zot ben: ge denkt toch niet dat ik gek ben  zot (Kortessem) zot III-1-4
geld centen: sɛntə (Kortessem), geld: ge moet geld hebben om te kunnen betalen (Kortessem), geilt (Kortessem, ... ), gɛ.ilt, xɛ.ilt (Kortessem), hei svoadər zənnə pit ɛn mudər hər gɛilt, voadər zɛn koͅu ɛn voader zɛnnən hont (Kortessem), na bei wejə motəX geilt hoalə (Kortessem) geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
geld inzetten inzetten: geld zette (Kortessem), poulen (<fr.): poule (Kortessem) geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)] III-3-2
gelijken (op) gelijken: gelijke (Kortessem), gəläkə (Kortessem), trekken op: träkkə op (Kortessem) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
gelijkspelen kabelen: t Is kôbeles: De stand in het spel is gelijk, beide partijen hebben evenveel punten.  kôbele (Kortessem) Gelijkspelen. III-3-2
gelijktijdig lossen gezamelijk lossen: gezamelijk losse (Kortessem) het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)] III-3-2
geloof geloof: hië hed z’n gleouf verloe(oe)re (Kortessem), hiə hät ze gəlauf vərlōorə (Kortessem), Hiə hät zeͅ glowf vluərə (Kortessem) Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3