22376 |
glijbaan |
sleur:
n Sleur môke: Bij vriesweer emmers water gieten om n glijbaan te maken.
sleur (Q074p Kortessem)
|
Sleur, glijbaan.
III-3-2
|
17853 |
glijden |
schrankelen:
sjrankele (Q074p Kortessem),
sleuren:
sl".rə (Q074p Kortessem)
|
glijden || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2
|
18879 |
glimlachen |
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
grielachen (Q074p Kortessem)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
lichtworm:
līxwørm (Q074p Kortessem),
vuurmade:
vierma (Q074p Kortessem),
vuurma (Q074p Kortessem)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
21959 |
goed voederen |
sterk voederen:
sterk voere (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19102 |
goedheid |
goedigheids:
goetecheds (Q074p Kortessem)
|
goedheid
III-1-4
|
18954 |
goedzak |
bluts:
blùts (Q074p Kortessem),
goede kloot:
ən guj klut (Q074p Kortessem),
lorejas:
lorejas (Q074p Kortessem),
sloeber:
¯t is ne goeje sloeber: het is een goedhartige kerel
sloeber (Q074p Kortessem),
sus:
sus (Q074p Kortessem)
|
een goedzak van een mens [ZND B1 (1940sq)] || goedaardige kerel || goedhartig man || goedhartige vrouw || goedzak
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
goiə (Q074p Kortessem),
goje (Q074p Kortessem),
smijten:
smyte (Q074p Kortessem),
smä:tə (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien || smijten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20392 |
gouden bruiloft |
gouden bruiloft:
gowe bróulof (Q074p Kortessem)
|
gouden bruiloft
III-2-2
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
rozen:
rǫuzǝ (Q074p Kortessem)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|