e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kozen

Overzicht

Gevonden: 1014
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif haan: hoan (Kozen), hôan (Kozen), haan/horen: hoo’n (Kozen) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] III-4-1
dompelen in het water steken: in t wetter stijəkə (Kozen), in ⁄t wetter stijəke (Kozen, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderen donderen: donderə (Kozen, ... ) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donderx donder: donder (Kozen, ... ) donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker, duisterx donker: doeunkəl (Kozen) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4
dood (adj. schertsend bedoeld naar de andere wereld: znd 23, 022b;  no den aanderə wijereld (Kozen), naar het pieringenland: znd 23, 022b;  no ’t piringenland (Kozen), vertrokken: znd 23, 022b;  is vertrouwke (Kozen) dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (adj.) dood: znd 23, 022a;  dood (Kozen) dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  dood (Kozen) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2
doof doof: h`is zoe doof as inne pot (Kozen) hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
dooien dooien: dooi̯ə (Kozen, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4