22384 |
speelkaart |
kaart:
en koht (P118p Kozen)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
34114 |
speen van de koe |
tet:
tęt (P118p Kozen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
vlees:
vleͅis (P118p Kozen, ...
P118p Kozen)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spael (P118p Kozen)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speeh(ii)le (P118p Kozen)
|
spelen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
speunen:
spyǝnǝ (P118p Kozen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (P118p Kozen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
21373 |
spijbelen |
hagenscholen:
haegeschole (P118p Kozen)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
20121 |
spinnen |
ronken:
ro.ŋkə (P118p Kozen)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
32749 |
spitten |
graven:
grǭvǝ (P118p Kozen)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|