20284 |
aan de borst zijn |
de mem krijgen:
de mem krīēge (Q112c Kunrade)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
uitstelling:
oetsjtelling (Q112c Kunrade)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25067 |
aandeel, part |
portie:
paosje (Q112c Kunrade)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25096 |
aanrijgen |
invamen:
i-veëme (Q112c Kunrade)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24573 |
aar van de lisdodde |
duivelsknuppel:
duvelsknuppele (Q112c Kunrade)
|
aar vd grote lisdodde (kolf, toorts, fakkel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17951 |
achteruitgaan |
terug ophouden:
truuk op hūū (Q112c Kunrade)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (Q112c Kunrade)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24438 |
adder |
adder:
WLD
adder (Q112c Kunrade)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
inne aafloat (Q112c Kunrade)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
ááftreëne (Q112c Kunrade)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|