e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meel meel: mēǝl (Kuringen), mīǝl (Kuringen) Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b] II-3
meelbak meelbak: [meel]bak (Kuringen), meelbak (Kuringen) De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33] II-3
meeljagers meeljagers: mēǝljāgǝr (Kuringen), ramasseurs: (enk)  ramasør (Kuringen), vegers: (enk)  vēǝgǝr (Kuringen) De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.] II-3
meelpijp, meelgoot meelpijp: [meel]pęǝp (Kuringen), meelpijp (Kuringen) De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.] II-3
meerderjarig meerderjarig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  mierderjarig (Kuringen, ... ), rijp: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  hee es rijp (Kuringen, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] III-2-2
meester meester: mistər (Kuringen) (school)meester [RND] III-3-1
meid, dienstmeid maagd: māx (Kuringen), meisje: metskǝ (Kuringen) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doornenhaag: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  djone-(haach) (Kuringen), pikkenhaag: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  pikkehaach (Kuringen), rode pikken: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  rooi pikke (Kuringen), witte pikken: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  witte pikke (Kuringen) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] III-4-3
meikever bijzap: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  bizap (Kuringen), capucijn: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; kleiner  kapusīn (Kuringen), mulder: molder (Kuringen), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; wit op de vleugels  moͅldər (Kuringen) meikever [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-4-2
meisje meidje: métskə (Kuringen) meisje [ZND 11 (1925)] III-2-2