e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pit van een steenvrucht kern: keən (Kuringen) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit kern: keən (Kuringen, ... ), kjan (Kuringen) [RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven op de hersenen: ǫbǝ hǫsǝlǝ (Kuringen) Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.] II-1
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden hart: hat (Kuringen), op het geel haar: ǫp ǝt gēl hōr (Kuringen) In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.] II-1
plakspaan plakspaan: plakspōn (Kuringen) Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.] II-9
plank met gaten plank bet koter: plaŋk bɛ kuǝtǝr (Kuringen) Plank met gaten waarin men op verschillende hoogten een plank kan steken naargelang de grootte van de meelzak. In Q 71 had men geen plank maar een kam, een getande schuif, terwijl men in P 53, Q 77a en Q 79 een riem gebruikte. [Vds 168; Jan 173; Grof 190] II-3
plankje, plaatje klos: klǫs (Kuringen), plaat: plǭǝt (Kuringen) Het uit diverse materialen vervaardigde plaatje of blokje dat in het kaar onder het te malen graan wordt gelegd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ. De benaming kwakvors werd in Q 78 aan het plankje gegeven vanwege de vormovereenkomst: het plankje dat in het kaar werd gelegd en door het graan werd ondergehouden was driehoekig en gelijkend op een kikker (Groffils, pag. 164).' [Vds 156; Jan 162; Grof 172] II-3
plattebuiskachel leuvense stoof: leuvense stoof (Kuringen) lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)] III-2-1
pleistermortel het grijs: t ˲gręjs (Kuringen) Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 √† 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.] II-9
pleistertroffel klein truweeltje: klē trǝwilkǝ (Kuringen) Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.] II-9