e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spin spin: spen (Kuringen) spin [RND] III-4-2
spinnen ronken: ro.ŋkə (Kuringen), spinnen: spenǝ (Kuringen) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)] II-7, III-2-1
spinnenweb spinnengeweef: spenəgəwiəf (Kuringen) spinnenweb [RND] III-4-2
spiraal van de builmolen spiraal: spiǝrāl (Kuringen) Lange spiraal in de trommel van de builmolen waarmee het te zeven meel wordt verplaatst. [Vds 247] II-3
spit geschot: geschoot (Kuringen), geschot (Kuringen, ... ) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
spitten graven: grãvǝ (Kuringen) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporten sproten: sprō.tǝ (Kuringen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreken, praten klappen: klappen (Kuringen) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
springen springen: springe (Kuringen) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
staakijzer van de watermolen staakijzer: staakijzer (Kuringen  [(id)]  ), stākęǝzǝr (Kuringen), steenspil: steenspil (Kuringen) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3