e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leugen leugen: [ontrondingsgebied: leugen -> liegen]  das èn leege (Kuringen), dat is een leegen (Kuringen) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leven leven: znd 34, 82a;  leve (Kuringen) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
leven (zn) leven: leiven (Kuringen), leve (Kuringen, ... ), leven (Kuringen) leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2
lever lever: lēvǝr (Kuringen) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11
leverpastei leverpat: līə.vərpətei (Kuringen) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3
leverworst leverworst: leijverwos (Kuringen), leverwos (Kuringen), lī.vərwoͅ.s (Kuringen) leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] III-2-3
libel en waterjuffer spin: spen (Kuringen) waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)] III-4-2
liberaal liberaal: het es ne libraal (Kuringen), riberaal: das ne ribberaal (Kuringen) Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lichaamskracht fors: fors (Kuringen) Lichaamskracht (macht, fors). [N 109 (2001)] III-1-2
licht, steenlicht lichterstel: lichterstel (Kuringen), steenlicht: stēǝnlixt (Kuringen) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3