21038 |
meel |
meel:
mēǝl (P057p Kuringen),
mīǝl (P057p Kuringen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
[meel]bak (P057p Kuringen),
meelbak (P057p Kuringen)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
26459 |
meeljagers |
meeljagers:
mēǝljāgǝr (P057p Kuringen),
ramasseurs:
(enk)
ramasør (P057p Kuringen),
vegers:
(enk)
vēǝgǝr (P057p Kuringen)
|
De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.]
II-3
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pęǝp (P057p Kuringen),
meelpijp (P057p Kuringen)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
mierderjarig (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen,
P057p Kuringen),
rijp:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
hee es rijp (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen,
P057p Kuringen)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mistər (P057p Kuringen)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (P057p Kuringen),
meisje:
metskǝ (P057p Kuringen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenhaag:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
djone-(haach) (P057p Kuringen),
pikkenhaag:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
pikkehaach (P057p Kuringen),
rode pikken:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
rooi pikke (P057p Kuringen),
witte pikken:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
witte pikke (P057p Kuringen)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
bijzap:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
bizap (P057p Kuringen),
capucijn:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; kleiner
kapusīn (P057p Kuringen),
mulder:
molder (P057p Kuringen),
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; wit op de vleugels
moͅldər (P057p Kuringen)
|
meikever [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
métskə (P057p Kuringen)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|