24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
bitje (P057p Kuringen),
e bitje (P057p Kuringen),
momentje:
mementje (P057p Kuringen)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
e schoen oekschool be ⁄n noän ulleger (P057p Kuringen),
trekzaal:
ne schone treksool (P057p Kuringen)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (P057p Kuringen),
slǭx[molen] (P057p Kuringen)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
aftuinen:
aftuinen (P057p Kuringen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slǫu̯f (P057p Kuringen)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slat (P057p Kuringen)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
emzętǝ (P057p Kuringen)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kleer (P057p Kuringen)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
25970 |
onderslagmolen |
onderslagrad:
ǫŋǝrslaxrǭǝt (P057p Kuringen)
|
Watermolen waarbij het water tegen de schoepen aan de onderzijde van het molenrad duwt. Gezien de grote verspreiding van dit molentype in het onderzoeksgebied, hadden de meeste invullers er geen specifieke term voor. Zie ook afb. 10 en de toelichting bij het lemma ɛbovenslagmolenɛ. Het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 23; Coe 4; Grof 15]
II-3
|
31712 |
onderste handvat |
sluif:
slǫu̯f (P057p Kuringen)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|