33851 |
op hol slaan |
lopen gaan:
lupǝ gǫn (P057p Kuringen)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
opopperen:
ǫpǫpǝrǝ (P057p Kuringen)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32920 |
op rijen zetten |
inrijen:
ęi̯nrɛ̄ǝ (P057p Kuringen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
26282 |
op steek staan |
op steek staan:
op stēk stø̜n (P057p Kuringen),
op stīk stø̜n (P057p Kuringen)
|
Gezegd van de kammen wanneer zij op de juiste afstand van elkaar op het rad bevestigd zijn en op de juiste wijze bijgewerkt zijn. [Vds 93; Jan 111; Coe 87]
II-3
|
26281 |
op steek zetten |
bijsnijden:
bɛǝsnɛǝ (P057p Kuringen),
op steek zetten:
ǫp stīk ˲zɛtǝ (P057p Kuringen)
|
Kammen op de juiste afstand van elkaar op het rad bevestigen en op een met behulp van een passer aangebrachte lijn afsnijden. [Vds 93; Jan 111; Coe 87; Grof 111]
II-3
|
26560 |
opdraaien |
treden:
trēǝn (P057p Kuringen)
|
Bij het ophijsen door middel van de steenreep met handen en voeten het groot rad in beweging brengen met behulp van de op de velg bevestigde pinnen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 215; Jan 192]
II-3
|
21548 |
openbare verkoop |
uitverkoop:
aotverkoep (P057p Kuringen)
|
Hoe heet een openbare verkoping bij opbod? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
26546 |
openbreken |
openbreken:
ōpǝbrēǝkǝ (P057p Kuringen)
|
De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194]
II-3
|
18218 |
ophanger |
litsje:
litske (P057p Kuringen)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
26404 |
oplaagvelg |
aanlaag:
(mv)
ǭǝnlōgǝn (P057p Kuringen)
|
De bovenste van de uit twee lagen bestaande velgen van molenraderen. Op de oplaagvelg zijn de schoepen bevestigd. [Vds 69]
II-3
|