21203 |
postbode |
facteur (fr.):
fakte:r (P057p Kuringen)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
porselein:
pers laine (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
porsəlai⁄n (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
postelein:
pəslēͅ.n (P057p Kuringen)
|
[Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
33171 |
poten |
planten:
pla.ntǝ (P057p Kuringen),
poten:
putǝ (P057p Kuringen)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
25413 |
poten verwijderen |
oversnijden:
ēvǝrsnęjǝ (P057p Kuringen)
|
Als de poten zijn afgehuid, verwijdert men ze in het eerste gewricht (gerekend vanaf de hoef). De poten worden van het lijf gesneden, gekapt of gezaagd. [N 28, 48; monogr.]
II-1
|
21521 |
potlood |
potlood:
vrouwelijk
potloet (P057p Kuringen)
|
Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (P057p Kuringen)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
27074 |
praam |
prang:
praŋ (P057p Kuringen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
poor (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
pō.r (P057p Kuringen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
e schoen beeltje (P057p Kuringen),
ie schoe bildje (P057p Kuringen),
soms
e schoen biltje (P057p Kuringen)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
29943 |
priemen |
metspriemen:
mɛtsprimǝ (P057p Kuringen)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|