21590 |
rijk |
rijk:
rę̄k (P057p Kuringen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172]
II-3
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rɛ:gdum (P057p Kuringen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
boy (P057p Kuringen),
veldwachter:
veldwachter (P057p Kuringen)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
gendarm (P057p Kuringen),
ne ganderm (P057p Kuringen)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
dester:
dę̄ǝstǝr (P057p Kuringen),
rijn:
rijn (P057p Kuringen),
ręǝn (P057p Kuringen)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
26426 |
rijnholte |
holletje:
hǫlǝkǝ (P057p Kuringen)
|
De uitholling aan de onderzijde van de (tweetaks)rijn waarin (bij balanceerwerk) de punt in de kop van het staakijzer past. [Vds 141; Grof 123]
II-3
|
26480 |
rijntakgaten |
rijngater:
[rijn]gǭǝtǝr (P057p Kuringen)
|
De twee, drie of vier in de molensteen uitgekapte gleuven waarin de takken van de rijn zijn vastgespied of ingegoten. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 18q; Vds 130]
II-3
|
26479 |
rijntakken |
armen:
ɛrǝm (P057p Kuringen)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
réép (P057p Kuringen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boongard:
bongjaat (P057p Kuringen),
boonstaak:
bonstaak (P057p Kuringen),
erwtenrijs:
erwterijs (P057p Kuringen),
rijs:
reͅisə (P057p Kuringen)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [ZND 06 (1924)]
I-7
|