19473 |
schaarde |
schaars:
sxās (P057p Kuringen)
|
schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
22314 |
schaats |
schrikschoen:
schrikschoen (P057p Kuringen)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schaatse (P057p Kuringen),
schrikschoen rijden:
schrikschoen rije (P057p Kuringen)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
roede:
rooij (P057p Kuringen)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lómmər (P057p Kuringen),
wee zitte ènne lommer (P057p Kuringen)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
caf:
kafi (P057p Kuringen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
tɛs ⁄n schaan (P057p Kuringen)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxōǝbzbū.r (P057p Kuringen)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxōps[stal] (P057p Kuringen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
19900 |
scharnier |
gehengsel:
gǝhęŋsǝl (P057p Kuringen),
scharnier:
sxarnīr (P057p Kuringen)
|
Scharnier waarmee de hoogsels kantelbaar aan de sluisdeur zijn bevestigd. [Vds 55; Jan 51]
II-3
|