24379 |
spin |
spin:
spen (P057p Kuringen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
ronken:
ro.ŋkə (P057p Kuringen),
spinnen:
spenǝ (P057p Kuringen)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spenəgəwiəf (P057p Kuringen)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
26627 |
spiraal van de builmolen |
spiraal:
spiǝrāl (P057p Kuringen)
|
Lange spiraal in de trommel van de builmolen waarmee het te zeven meel wordt verplaatst. [Vds 247]
II-3
|
18088 |
spit |
geschot:
geschoot (P057p Kuringen),
geschot (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (P057p Kuringen)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprō.tǝ (P057p Kuringen)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
klappen (P057p Kuringen)
|
praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
springe (P057p Kuringen)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
staakijzer:
staakijzer (P057p Kuringen
[(id)]
),
stākęǝzǝr (P057p Kuringen),
steenspil:
steenspil (P057p Kuringen)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|