33998 |
twijg |
zweep:
zwip (P057p Kuringen)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
ajuin:
ajuin (P057p Kuringen),
juin:
jōͅi.n (P057p Kuringen)
|
ajuin (sg) [Goossens 2a (1963)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (P057p Kuringen),
ē̜ǝ.r (P057p Kuringen),
ē̜ǝr (P057p Kuringen),
ɛ̄r (P057p Kuringen),
ɛ̄ǝr (P057p Kuringen)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
32709 |
uiteenploegen |
afakkeren:
ã.f˱[akkeren] (P057p Kuringen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
26470 |
uitgesleten |
uitgesleten:
āǝt˲gǝslētǝ (P057p Kuringen)
|
Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134]
II-3
|
17854 |
uitglijden |
uitschampen:
outschampe (P057p Kuringen)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
26578 |
uithalen |
afkappen:
āfkapǝ (P057p Kuringen),
uitbodemen:
ǫǝtbǫjǝmǝ (P057p Kuringen),
uitgroeven:
ǫǝt˲gruvǝ (P057p Kuringen),
uitscherpen:
ǫǝtsxɛrǝpǝ (P057p Kuringen)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭi̯ǝ.tkōi̯.mǝ (P057p Kuringen),
ǭǝ.tkomǝ (P057p Kuringen)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21445 |
uitschelden |
uitmaken:
iemand aotmake (P057p Kuringen),
verwijten:
iemand verwijte (P057p Kuringen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
iɛmant outsliɛpə (P057p Kuringen)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|