25462 |
bul waarmee men de ribben in stukken hakt |
puntmes:
pøntmɛs (P057p Kuringen)
|
Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105]
II-1
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
bessel (P057p Kuringen)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
21303 |
buskruit |
poeder:
pojer (P057p Kuringen),
pōjər (P057p Kuringen),
pujer (P057p Kuringen)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
wolfsel:
wǫlǝfsǝl (P057p Kuringen)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
ōǝrbęsǝl (P057p Kuringen),
scheidbussel:
sxęt˱bęsǝl (P057p Kuringen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
schoof:
sxūf (P057p Kuringen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
gebuur:
geboer (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
gəbūər (P057p Kuringen)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
he wojnt en de geboere (P057p Kuringen),
hee woonjt in de geboere (P057p Kuringen)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
geburin:
geboerin (P057p Kuringen),
gebuurvrouw:
geboervruw (P057p Kuringen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte taan (P057p Kuringen)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|