e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bul waarmee men de ribben in stukken hakt puntmes: pøntmɛs (Kuringen) Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105] II-1
bundel groenten bussel: bessel (Kuringen) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
buskruit poeder: pojer (Kuringen), pōjər (Kuringen), pujer (Kuringen) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel geharkte aren wolfsel: wǫlǝfsǝl (Kuringen) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel kort stro aarbussel: ōǝrbęsǝl (Kuringen), scheidbussel: sxęt˱bęsǝl (Kuringen) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro schoof: sxūf (Kuringen) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman gebuur: geboer (Kuringen, ... ), gəbūər (Kuringen) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt geburen: he wojnt en de geboere (Kuringen), hee woonjt in de geboere (Kuringen) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw geburin: geboerin (Kuringen), gebuurvrouw: geboervruw (Kuringen) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
cariës rotte tanden: rotte taan (Kuringen) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)] III-1-2