33610 |
erf |
geleg:
gəlēx (P057p Kuringen)
|
I-7
|
18837 |
ernstig |
menens:
meines (P057p Kuringen)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛt (P057p Kuringen),
ɛ̄.rt (P057p Kuringen)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ièten (P057p Kuringen),
ĭĕ-it(t)ə (P057p Kuringen)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
overschot:
everschoot (P057p Kuringen)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
materie:
mətērə (P057p Kuringen)
|
Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
terwarsschei:
tǝrwi̯āssxē (P057p Kuringen)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē.vi (P057p Kuringen)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
20172 |
familie |
familie:
klemtoon op de eerst ie
famielie (P057p Kuringen)
|
het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
convenabel:
dat is ⁄n convenable mensch (P057p Kuringen),
fatsoenlijk:
e van mensch : dof
Da is en fatsaunlek mensch (P057p Kuringen),
ordentelijk:
Das nen ordentelikke mins (P057p Kuringen)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|