21285 |
heer |
god in frankrijk:
wɛ.i gut en vraŋkrek (P057p Kuringen),
heer:
hi:r (P057p Kuringen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
lipex (P057p Kuringen)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
handboom:
hant˱bum (P057p Kuringen)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
en həlige (P057p Kuringen),
nen heilige (P057p Kuringen),
⁄n heelege (P057p Kuringen)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
lapzeissem:
lapsē.sǝm (P057p Kuringen)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26734 |
heizode |
lap:
(mv)
lɛp (P057p Kuringen)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi.məl (P057p Kuringen)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (P057p Kuringen)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (P057p Kuringen)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
heŋstǝvē.lǝ (P057p Kuringen)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|