e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heer god in frankrijk: wɛ.i gut en vraŋkrek (Kuringen), heer: hi:r (Kuringen) heer [RND] III-3-1
heet, hitsig lopig: lipex (Kuringen) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
hefboom handboom: hant˱bum (Kuringen) Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61] II-3
heilige, zalige heilige: en həlige (Kuringen), nen heilige (Kuringen), ⁄n heelege (Kuringen) Heilige. [ZND 35 (1941)] III-3-3
heizeis lapzeissem: lapsē.sǝm (Kuringen) Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis √©√©n handvat. [JG 1a, 1b] I-8
heizode lap: (mv)  lɛp (Kuringen) Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] I-8
hemel hemel: hi.məl (Kuringen) hemel [RND] III-3-3
hen met kuikens kloek: kluk (Kuringen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengst hengst: heŋst (Kuringen) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstveulen hengsteveulen: heŋstǝvē.lǝ (Kuringen) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9