31803 |
houtsplinter |
splinster:
sple.nstǝr (P057p Kuringen)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
molm:
olm (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
29956 |
houwhamer |
kaphamel:
kaphāmǝl (P057p Kuringen)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
ne schijnheilige (P057p Kuringen)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
18049 |
huidschilfers |
pelletjes:
pɛləkəs (P057p Kuringen)
|
Schilfers op de huid (pellen, schillen, schubben). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
brobbels:
broebels (P057p Kuringen)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
bâche:
baš (P057p Kuringen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
bâchekar:
baškɛr (P057p Kuringen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoͅu̯s (P057p Kuringen)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoͅu̯shāgə (P057p Kuringen)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|