e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelmoes appelmoes: appelmoes (Kwaadmechelen), appelspijs: appelspijs (Kwaadmechelen), Syst. IPA  ápəlspēͅs (Kwaadmechelen), gelei: gelaai (Kwaadmechelen) appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appels van de boom schudden schudden: IPA, omgesp.  sxødə (Kwaadmechelen) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] III-2-3
appeltaart paddenpom: Syst. IPA  pádəpu̞m (Kwaadmechelen) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje half maantje: half maantje (Kwaadmechelen), paddenpommetje: Syst. IPA  pádəpu̞məʔə (Kwaadmechelen) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] || een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)] III-2-3
appelvink appelvink: doorgaans Frings, soms eigen spelling  apəlveŋk (Kwaadmechelen) appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)] III-4-1
arduin, hardsteen arduin: ardøͅn (Kwaadmechelen) hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)] III-4-4
aren lezen koren rapen: kǭǝrǝ rǭpǝ (Kwaadmechelen), oogsten: øxstǝn (Kwaadmechelen), ǫi̯stǝ (Kwaadmechelen), oprapen: ǫp˱rǭpǝ (Kwaadmechelen) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Kwaadmechelen) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armband armband: ermband (Kwaadmechelen, ... ) armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] III-1-3
arme mens arme mens: nen ermen mensch (Kwaadmechelen), nən erme mijnsch (Kwaadmechelen), n’n erme mensch (Kwaadmechelen) een arme mens [ZND 32 (1939)] III-3-1