e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heimwee heimwee: héémwei (Kwaadmechelen) heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)] III-1-4
heizeis vlagzeissie: flagzāzi (Kwaadmechelen) Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis √©√©n handvat. [JG 1a, 1b] I-8
heizode heivlag: (mv)  hāi̯flagn (Kwaadmechelen) Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] I-8
hek aan de ingang van een wei hoofdgat: høtxat (Kwaadmechelen) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hek, hekwerk heining: hēͅneŋ (Kwaadmechelen), omheining: umhēͅneŋ (Kwaadmechelen) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] III-2-1
hek, poortje stegel: stexəl (Kwaadmechelen) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] III-2-1
helpen helpen: hələpən (Kwaadmechelen) helpen [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
hemel hemel: he.mḷ (Kwaadmechelen), hēməl (Kwaadmechelen) hemel [RND] || Hemel. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
hen met kuikens kloek: kluk (Kwaadmechelen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengsel hengel: hengel (Kwaadmechelen) hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] III-2-1