24324 |
hommel |
hommel:
IPA
hoͅməl (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
fomp:
fump (K314p Kwaadmechelen)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (K314p Kwaadmechelen)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hont (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
hond [Goossens 1b], [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondkot:
hoͅntkoͅt (K314p Kwaadmechelen)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
honger hemme (K314p Kwaadmechelen),
k hèm honger (K314p Kwaadmechelen)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honig:
hønek (K314p Kwaadmechelen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (K314p Kwaadmechelen),
kup (K314p Kwaadmechelen),
mijn kop is te groot
kop (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 10 (1961)]een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
kei:
ik zal u eens tegen uwe kaai slagen
kaai (K314p Kwaadmechelen),
tutsenbol:
tutsebol (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
bálǝʔǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|