e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huis, woning huis: høͅi̯s (Kwaadmechelen) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1
huisakker huisblok: hø̜̄sblok (Kwaadmechelen), huisveld: hø̜sfęlt (Kwaadmechelen) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huishouden huishouden: høͅi̯shāvən (Kwaadmechelen), høͅi̯shēəvən (Kwaadmechelen) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisjesslak huisslak: IPA  høͅslɛk (Kwaadmechelen) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huislook huislook: -  hoe.slu6k (Kwaadmechelen) donderblad, huislook [DC 46 (1971)] III-4-3
huismus, mus mus: doorgaans Frings, soms eigen spelling  møs (Kwaadmechelen) huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] III-4-1
huisvuil vuiligheid: vølexheͅt (Kwaadmechelen) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide bleek: blāi̯k (Kwaadmechelen), blājk}* (Kwaadmechelen), dries: drīs (Kwaadmechelen), driesje: dreskə (Kwaadmechelen) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiszwaluw nonnetje: doorgaans Frings, soms eigen spelling  noͅnəʔə (Kwaadmechelen) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren rijderen: rejere (Kwaadmechelen) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2