24556 |
jeneverbes |
zwarte bezie:
zwette bezen (K314p Kwaadmechelen)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jong, de -:
joeng (K314p Kwaadmechelen)
|
jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
ujeken (K314p Kwaadmechelen)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jeXt (K314p Kwaadmechelen)
|
jicht [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug:
vløch (K314p Kwaadmechelen)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
stokverens:
[Ze hebben -.]
stòkfērəs (K314p Kwaadmechelen)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
klister:
klitsər (K314p Kwaadmechelen),
kwatsel:
kwatsər (K314p Kwaadmechelen),
vogeltje:
mv.
vōgəlʔəs (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || een vogel die nog gevoerd moet worden (kwèker) [N 83 (1981)] || vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
malibloot:
maaibloot?
ma.liblu.ət (K314p Kwaadmechelen),
plat:
plat (K314p Kwaadmechelen)
|
nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] || nog niet in staat om te vliegen, gezegd van jonge vogels (kak, kwak) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
IPA
juŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
báx (K314p Kwaadmechelen),
baggetje:
bagǝkǝ (K314p Kwaadmechelen),
klein varken:
klē̜ vɛrǝʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|