e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkebenen kwakkelen: kwa`əlṇ (Kwaadmechelen) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikkeren schieten: schø.tə (Kwaadmechelen) Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knipbrood afgemaakt: afgǝmakt (Kwaadmechelen) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen een oogje knippen: ən əgskən knippən (Kwaadmechelen) knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knobbelzwaan wilde zwaan: doorgaans Frings, soms eigen spelling  weldə zwoͅn (Kwaadmechelen) zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)] III-4-1
knoeien, morsen, bevuilen besmodderen: besmodderen (Kwaadmechelen), bevuilen: bevuilen (Kwaadmechelen), bevuiəlen (Kwaadmechelen) bevuilen [ZND 32 (1939)] III-4-4
knoest knots: IPA, omgesp.  knoͅts (Kwaadmechelen) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knoflook bol look: ne bol loek (Kwaadmechelen) look [ZND 01 (1922)] I-7
knollen uittrekken plukken: plø̜ʔǝn (Kwaadmechelen) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolraap, raap knollen: knǫlǝ (Kwaadmechelen), raapje: rapkǝ (Kwaadmechelen), rapen: rǭpǝ (Kwaadmechelen), rǭpʔn (Kwaadmechelen) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5