e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte dikke wortel knolvoet: IPA, omgesp.  knoͅlvut (Kwaadmechelen) Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)] III-4-3
korte laars schutterbot: [sic, ? kan *t of *k zijn]  sXoʔərbut (Kwaadmechelen) laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] III-1-3
korte onderbroek? korte onderbroek: kø`ə oͅn(d)ərbruk (Kwaadmechelen) onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas halve jas: halve jas (Kwaadmechelen) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel kort: kø̜t (Kwaadmechelen) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afknippen: afknepǝ (Kwaadmechelen), afsnijden: afsnē̜i̯ǝn (Kwaadmechelen) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: köstər (Kwaadmechelen) koster [RND] III-3-3
kostganger logeur (<fr.): lozjəər (Kwaadmechelen) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Kwaadmechelen, ... ) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: keͅrəmə’nōͅə (Kwaadmechelen), Syst. IPA  keͅrməno̞u̯ən (Kwaadmechelen), kotelet: køͅʔəleͅ’ən (Kwaadmechelen) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3