22707 |
balletje bij het bikkelen |
balletje:
baləʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
18322 |
bandschort met borststuk |
fantasievoorschoot:
fantazievöschoeət (K314p Kwaadmechelen),
fantazivøsXuət (K314p Kwaadmechelen),
hoge voorschoot:
hoeəgə vöschoeət (K314p Kwaadmechelen),
huəgəvøsXuət (K314p Kwaadmechelen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] || schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18613 |
baret |
blauwe muts:
blaaf muts (K314p Kwaadmechelen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24120 |
barmsijs |
barmsijsje:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
bɛrmseͅskɛ (K314p Kwaadmechelen)
|
sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
bɛrəvyts (K314p Kwaadmechelen)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskul (K314p Kwaadmechelen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
lot ei:
luǝt āi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
be̝ͅt (K314p Kwaadmechelen),
sponde:
alleen van bed gezegd
spoͅn (K314p Kwaadmechelen)
|
bed [RND], [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hēməl (K314p Kwaadmechelen)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lōͅkən (K314p Kwaadmechelen)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|