33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜.tǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krīl (K314p Kwaadmechelen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
kakelnestje:
kǫʔǝlnęskǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
tetsjes geven:
bedodden, wegkuipen (?), tetskes geven (ook): achter mekaar lopend
tetskes geven (K314p Kwaadmechelen),
vangertje spelen:
/
vangerke (K314p Kwaadmechelen)
|
/ [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
krijsen:
krɛsə (K314p Kwaadmechelen)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17579 |
kroeshaar |
kroezelkop:
kroezelkop (K314p Kwaadmechelen)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20136 |
krollen |
joengelen:
IPA
juŋʔələ (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21502 |
kroon |
kroon:
nə kruən (K314p Kwaadmechelen)
|
een kroon [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
blijven steken:
blēͅvə stēʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruid:
IPA, omgesp.
krøͅt (K314p Kwaadmechelen)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|