17624 |
melktanden |
melktanden:
mellektan (K314p Kwaadmechelen),
memtanden:
memtan (K314p Kwaadmechelen)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33554 |
meloen |
meloen:
IPA, omgesp.
məlun* (K314p Kwaadmechelen)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
menen:
manən (K314p Kwaadmechelen)
|
menen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
25544 |
menggereedschap |
schupper:
sxøpǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b]
II-1
|
25545 |
mengmachine voor deeg |
kneedmachine:
knētmašīn (K314p Kwaadmechelen)
|
Door deze machine enkele minuten te laten draaien mengt men de verschillende soorten bloem. [N 29, 103]
II-1
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
mannetje:
mǝnǝʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
24212 |
merel |
merel:
meil (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
mɛ.əl (K314p Kwaadmechelen),
doorgaans Frings, soms eigen spelling
mēͅi̯əl (K314p Kwaadmechelen)
|
merel [DC 50b (1975)], [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merch (K314p Kwaadmechelen),
merg (K314p Kwaadmechelen),
meͅrg (K314p Kwaadmechelen)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
merrie:
męrei̯ (K314p Kwaadmechelen),
męri (K314p Kwaadmechelen)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merrieveulen:
męrivø̄lǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|