| 24301 |
bek |
bakkes:
IPA
baʔəs (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 21514 |
bekeuren |
pakken:
gepakt (K314p Kwaadmechelen)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
| 17646 |
bekkenholte |
schoot:
schoewet (K314p Kwaadmechelen)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33960 |
bellen aan het haam |
belletjes:
bɛlǝʔǝs (K314p Kwaadmechelen)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
| 33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bɛlǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
| 21600 |
belofte niet houden |
kazakdraaien:
kazakdrouïen (K314p Kwaadmechelen),
zijn belofte niet houden:
belofte nie houen (K314p Kwaadmechelen)
|
hoe heet: een belofte of een gegeven woord niet houden, een overeenkomst opzeggen? (in 1 woord) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝn (K314p Kwaadmechelen),
mesten:
męstǝ (K314p Kwaadmechelen),
męsǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
| 33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
jaarling:
jou̯ǝrleŋ (K314p Kwaadmechelen),
twintiger:
twēnʔejǝr (K314p Kwaadmechelen
[(paard van twintig jaar)]
)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
| 25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
bənaft (K314p Kwaadmechelen),
laf (weer):
laf (K314p Kwaadmechelen),
mottig (weer):
moͅ⁄ix (K314p Kwaadmechelen)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 17672 |
benen (spotnamen) |
stokken:
wat een stekken van benen heeft die
(kemp)stekken (K314p Kwaadmechelen)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|