33878 |
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen |
fransen:
frānsǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 8, 53]
I-9
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stompen:
stomʔǝ (K314p Kwaadmechelen),
stoten:
stuǝʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
trøxstuǝʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
voeren:
vȳrǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33178 |
met de kruk poten |
stompen:
stumʔǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 12, 12; monogr.]
I-5
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ęŋ stǭn (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rø̜̄m stǭn (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
inhakken:
enhaʔǝ (K314p Kwaadmechelen),
planten:
[planten] (K314p Kwaadmechelen)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (K314p Kwaadmechelen),
klauwen:
klāvǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smakken:
smaʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|