e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muik groeve: grūf (Kwaadmechelen) mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)] III-2-3
muil bakkes: baʔǝs (Kwaadmechelen) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband muilband: mø̜lbánt (Kwaadmechelen) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muilpeer slag op het bakkes: Gemeen  slag op z`n bakkes (Kwaadmechelen) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
muiltje muiltje: mölʔjəs (Kwaadmechelen), mølʔjəs (Kwaadmechelen) muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] III-1-3
muizen muizen: moezen (Kwaadmechelen), muiəzən (Kwaadmechelen), IPA  møͅzə (Kwaadmechelen) de katten muizen [ZND 31 (1939)] || Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] III-2-1
muntig schaap muntig schaap: mønʔex sxǫp (Kwaadmechelen) Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66] I-12
muts met pompon alpenmuts: aləpəmøts (Kwaadmechelen) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3
muts: algemeen muts: muts (Kwaadmechelen) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] III-1-3
mutsaard, houtmijt houtmijt: ps. omgespeld volgens Frings.  hø͂ͅtmēͅt* (Kwaadmechelen) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] I-7